Gods meesterwerk: de mens
Met mijn mond - spreekt God -
wil ik dit, mijn werk,
die gestalte die ik uit aarde vormde,
heel teder aanraken.
In onuitsprekelijke liefde omarm ik ze
en heb ze door mijn vurige geest veranderd in vlees.
Ik ben de hoogste en vurigste kracht
- spreekt God -
alle levensvonken heb ik ontstoken,
niets dodelijks gaat van mij uit.
Ik, de levensvlam,
leg de gloed over de schoonheid der velden,
doorstraal de wateren,
brand in de zon
en schitter in maan en sterren.
Mijn adem is leven
in al wat groeit en bloeit.
De wateren stromen
vervuld van leven.
De zon schittert in haar eigen licht,
de maan wordt aan de zon ontstoken
terwijl de sterren
stralen in haar klare schijn.
Ik ben het volle leven,
alle leven is in mij geworteld,
door mij groeit en ontbrandt het heelal.
Gods meesterwerk, de mens.
O mens, aanschouw toch deze mens!
Hemel en aarde
en heel de geschapen wereld
bergt de mens in zich
en in de mens geborgen
rust het heelal.
Hildegard van Bingen